« december 2005 | Main | februari 2006 »

31 januari 2006

dromen in het Nederlands

Ik heb weleens mijn twijfels bij de onderwerpkeuze van de Volkskrant(of bladert u elke ochtend gretig naar het nu al weken durende verslag uit de wietkwekerij, recht onder de column van Bril?) maar af en toe schieten ze ook vol in de roos.
Bijvoorbeeld met de rubriek Geboren en getogen (op de achterkant van de krant, waar vroeger het betreurde Dag in-Dag uit stond), over (ex-)asielzoekers die een plek in de Nederlandse samenleving hebben ingenomen. Vandaag is Baidy N'Diadé aan het woord, afkomstig uit Mauritius, nu Bloemendaler en selectiespeler van BVC Bloemendaal. Tijdens een trainingskamp werd hem in de kantine gevraagd waar hij vandaan kwam.
'"Bloemendaal."
"Dat kun je wel merken."
"Hoezo?"
"Aan jullie bekakte taaltje en die arrogante blik."'
En dan moet u eigenlijk de foto erbij zien, die prachtige zwarte kop die helemaal niets wegheeft van zo'n Nederlandse boerenkooltronie.
Wat een triomf voor het Nederlands inburgeringsbeleid, deze man! Hij durft iedereen recht in de ogen te kijken - niet gebruikelijk in Mauritanië - en heeft indien nodig het hoogste woord. 'Dat moet ook wel, want naast speler is N'Diadé ook jeugdtrainer bij BVC Bloemendaal. (-) Als ik hier een oefening geef, vragen ze soms waarom ze dat moeten doen. In Mauritanië worden de opdrachten van de trainer altijd blind opgevolgd.'
Volgt nog een afweging van de voor- en nadelen van de Nederlandse cultuur t.o.v. de Mauritanische, afgerond met een hartverscheurend detail: 'Sinds een jaar droom ik in het Nederlands. Zelfs als ik over Afrika droom.'

Na die zin heb ik de krant met een diepe zucht dichtgeslagen en geruime tijd uit het raam gestaard, in de witte ochtend. Ik voelde me verdrietig en goed, zoals dat heet, en ik hield van iedereen: van Nederland, van Baidy N'Diadé en van de Volkskrant.


Posted by jaeggi at 10:10 am

29 januari 2006

nieuws van de afdeling auteursrecht en de boyz in de pimpshop

Onderstaand stukje heb ik, met toestemming van de schrijver, overgenomen van het weblog van Hardcopy, nadat hij zonder toestemming een stukje van mij had overgenomen.
Respect voor de man dat hij ruiterlijk excuses maakt, maar wat me verbaast is dat veel mensen - vooral mede-bloggers - zich niet realiseren dat het integraal overnemen van andermans werk een schending van het auteursrecht is.
Kortom, even aan alle hardhorende copy-paste koningen en koninginnen out there: HALLO! JE MOET MET JE TENGELS VAN ANDERMANS SPULLEN AFBLIJVEN. OF EERST NETJES VRAGEN!

'Adriaan Jaeggi wees mij er recentelijk op dat ik de auteurswet overtrad door hem niet eerst om toestemming te vragen voor het doorplaatsen van zijn column over het woord ‘kippendrift’. In mijn naïviteit dacht ik dat het vermelden van de bron inclusief link voldoende was om te voldoen aan de regels, maar nader onderzoek wees uit dat meneer Jaeggi inderdaad in zijn recht stond. Niet dat hij er verder moeilijk over deed, maar het was wel een wijze les.
Teksten en afbeeldingen van een website zijn dus net zo goed beschermd als in andere media. Dit recht verkrijg je automatisch zodra je zelf iets schrijft, tekent of fotografeert. Je tekst mag zonder consequenties geciteerd worden, maar dat geldt niet voor het complete bericht. Daarbij maakt het niet uit of er commercieel belang in het spel is of niet. Hier keek ik van op, want voor mijn gevoel hangt de hele blogosphere aan elkaar van knip-en-plak-werk. En vaak nog zonder bronvermelding ook. Hoe zit het dan met al dat plagiaat op talloze weblogs?
Dit bericht wil ik graag afsluiten met een openbare boetedoening:
Excuses aan alle eigenaren van websites die ik tekort heb gedaan door informatie over te nemen zonder daarbij eerst om toestemming te vragen'.

Bedankt David.
Ten tweede een bericht voor de mensen die steeds weer vergeefs proberen te reageren op mijn blog: dat kan dus niet. Hier staat uitgelegd waarom niet.
Maar geen zweet: binnen nu en een week wordt mijn webpage gepimpt en dan zal alle verwarring tot het verleden behoren.

Posted by jaeggi at 06:05 pm

26 januari 2006

happy gedichtendag allemaal!

Dit is de toespraak die ik gisteren tijdens het Gedichtenbal in Paradiso gehouden heb:


Wat hebben Groningen, Venlo, Alkmaar, Hoorn, Zwolle, Dordrecht, Roermond, Middelburg, Breda, Gouda, Gent, Haarlem, Antwerpen, Valkenswaard, wat heeft zelfs bloody Den Helder dat Amsterdam niet heeft?
Een stadsdichter.
Dat is toch om gek van te worden? Hebben wij niet alles wat een stadsdichter kan inspireren? Hebben wij niet grachten, architectuur, kunstschatten, bezienswaardigheden? Hebben wij niet muziek, kunst, horeca en overlast? Is de naam Amsterdam niet in de hele wereld synoniem met vrijheid, feesten en wiet waar je een paard mee platkrijgt? Hebben wij niet een stadsbestuur met kleurrijke charlatans en handige compromissenbakkers? Hebben wij niet Leidseplein, Rembrandtplein en Museumplein, de grootste speelplaatsen van het land? Hebben wij niet schijtende honden, kuddes zwabberende fietstoeristen, op elke gracht een verhuiswagen die met zijn dikke reet de doorgang verspert, Amsterdammertjes die precies pijnlijk je edele delen toucheren als je onvoorzichtig oversteekt, snackbar Stoot Je Hoofd Niet, café de Engelse Reet en café Eik & Linde? Al die uitbundige homo's, die hebben we toch niet voor niets? Hebben wij niet alles wat een echte stad moet hebben, inclusief een immer kankerende bevolking die voor geen goud ergens anders zou wonen? Maar voor lofzangen op Amsterdam zijn we aangewezen op versleten Jordaan-repertoire van minstens 20 jaar oud en jaarlijks één vers in opdracht van de dienst Ruimtelijke Ordening, om de opening van een nieuw kruispunt te vieren.
De stadsdcihter zou eigenlijk een Amsterdamse uitvinding moeten zijn: een door de gemeente bezoldigde poëtisch ambtenaar die twee jaar lang op geheel eigen wijze zijn of haar bek opentrekt over alles wat hem of haar zint en niet zint.
Ik ben niet de enige die dit vond. Velen zijn me voorgegaan, met brieven naar de gemeente, met particuliere initiatieven, met lijsten van sympathisanten. En zulke iniatiatieven belandden, na enig voorbereidend radbraken in de ambtelijke molen, bij de Amsterdamse Kunstraad. En die schreef op 2 december 2004 aan de toenmalige Wethouder voor Cultuur, mevrouw Hannah Belliot:
Geachte mevrouw: De gedachte ook in Amsterdam een stadsdichter te benoemen, wordt door de Kunstraad, zij het terughoudend, ondersteund. (-) Het is ongewenst dat enige vorm van inhoudelijke verantwoordelijkheid van het College dan wel van het gemeentebestuur voor het geschrevene zou kunnen ontstaan of dat door derden als zodanig kan worden ervaren en dat over diens teksten politiek verantwoording moet worden afgelegd. (-) Denkbaar is dat dit bestuur, gegeven de omvangrijke bezuinigingen die het zal moeten realiseren en gegeven de daaruit voortvloeiende herbezinning op kerntaken, aan de bekostiging van een stadsdichter geen prioriteit toekent.
U begrijpt: de kans op een stadsdichter voor Amsterdam was op 2 december vorig jaar voorgoed verkeken.
Gelukkig werken op het Gemeentehuis ook weleens mensen langs elkaar heen. Verstrooide, dichterlijke of anderszins eigenzinnige types, die niet van het advies van de kunstraad op de hoogte waren, en die het daarom ook wel een goed idee vonden, een stadsdichter.
En die lazen het Parool, en daarin stond een oproep voor een stadsdichter van een zekere Adriaan Jaeggi, en diezelfde mensen op het stadhuis hebben nog gevoel voor humor ook, want die zeiden: als jij het dan zo graag wilt, met je grote mond, doe jij het dan maar. We leven niet voor niets het tijdperk van de terugtredende overheid.
Kortom: als Amsterdammer ben ik heel tevreden over mijn stadsbestuur: ik hoefde maar om een stadsdichter te vragen en binnen het jaar had ik er een. Het repareren van de put in het trottoir voor onze deur duurde langer. Dat heb ik tenslotte óók maar zelf gedaan. Het is altijd hetzelfde liedje in deze stad: als je wilt dat er iets gebeurt moet je het zelf opknappen.

Ik weet inmiddels, na wat voorbereidende gesprekken in de hele stad, wat mij als stadsdichter te doen staat. Het gemeentebestuur hoopt dat de stadsdichter de stad in al haar schoonheid zal bezingen, veel aan Amsterdam-promotie zal doen en gedichten zal schrijven die netjes op T-shirts passen.
De mensen in de Jordaan en Almere-Buiten rekenen erop dat de stadsdichter die ingedutte kliek in de Stopera er flink van langs zal geven, de laksheid en de vriendjespolitiek zal aanpakken, en Job Cohen en Gonny Oudenallen en al die andere zakkenvullers eens flink de oren zal wassen.
Buitenveldert hoopt op een beetje sjieke gedichten, die nijver rijmen.
En in de Watergraafsmeer maakt het ze niet uit zolang Ajax maar genoemd wordt.
Het is een mooie en lichtelijk onmogelijke taak, zoveel mensen tevreden stellen. Ik heb vanochtend nog even gebeld met de dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeenste, om te vragen om hoeveel mensen het precies gaat.
Het zijn er op dit moment zevenhondervierenveertigduizend-zevenhonderdzesendertig.
Ik vind het een enorme eer dat ik het eerste Amsterdamse stadsgedicht mocht maken en aan u mag voorlezen, een gedicht dat zonder enige twijfel alle zevenhondervierenveertigduizend-zevenhonderdzesendertig Amsterdammer tevreden zal stellen.


En dit is het gedicht dat ik daarna voorgelezen heb:

I Drie kruizen

Ik zocht Amsterdam maar vroeg ik een man
de weg, dan zwol zijn krop en zong hij met Jordaan-
vibrato van Wester, duiven en Dam.
Vroeg ik aan een vrouw de weg dan wou ze geld:
twee euro voor een plattegrond

Ik offerde mijn fiets aan de fietsflat en zocht
mijn weg langs een hoer die haar lippen stiftte bij strijklicht
Het VVV wees Museumplas, het mooie Vondelmoeras
maar ik was op zoek naar de mythische taxichauffeur die je snijdt bij de Munt en als je op je voorhoofd tikt zijn raam omlaag draait en zegt met de bedaardheid van een gnoe
dat doe jij verkeerd dat mot jij met een hamer doen
Ik zocht een stad die me kon vervoeren
ook als het om een kort ritje ging
Ik zocht de moddervette knipselbeat van XXX-large funshoppen
in de koopgoot van je dromen
Ik zocht de Maillardreactie ken je die van die Afghaan
die vlekkeloos Nederlands spreekt als hij mijn auto de fik in steekt
in een stad waar je doet wat niet mag
omdat het Amsterdam is en de rest ook knetterlam is
in een spandoekloze stad waar terughoudend wordt ondersteund met alle oog voor kunstpolitieke implicaties en ongewenste inhoudelijke verantwoordelijkheid van het College dan wel van het gemeentebestuur dan wel van veelarmige olifantengod Ganesh niet dan met inachtneming van alle overige religieën en tot niets verplichtend indien het geschrevene zou kunnen ontstaan dat door derden als zodanig kan worden ervaren en er politiek verantwoording moet worden afgelegd
Ik zocht een rijke gastvrije doorwaadbare plaats met drie kruizen:
kankerfiets, kuttoerist, keizerskroon.
Ik zocht zoals iedereen Amsterdam zoekt
niet als trapgevelnest maar als peper en zuur
niet als inspraakorgaan maar als water en vuur.

En dáár zwol mijn krop en ik merkte ik barst
uit in vibrato als een marktkoopman
op de maten van duiven de Wester de Dam.

II Toeristisch intermezzo/ Gedicht dat op een T-shirt past
De gazelles bereiken Mokum. Een kudde scheert over
het Rokin. Schitterend om te zien
hoe omzet in hun pad ontspringt, flitsjapanners, tietenzoekers –
geliefde vreemden van het seizoen

Een stadsbus wuift, een taxi hoest,
een stoplicht houdt de adem in.
Gazelles waarderen het gebaar,
spitsen hun oren op het zebrapad en neigen
voor een salmiak meisje met dambord-haar

Koud is het in Amsterdam. Rijp ligt op de palmen
Maar de volgende kudde kondigt zich aan. Gazelles
jagen door de stad. De politie leidt ons in goede banen,
sluit de buitentaps.

Hoefjes klinken in de nacht.
Een nijlpaard gaapt in de Prinsengracht.

III Smartlap voor Amsterdam

Wij drijven als planeten uit elkaar.
We pakken een terrasje onder koude sterren, lallen
ik hou zoveel van je.

Niet alles is verloren maar wel je fiets als je hem niet vastniet
aan het trottoir als het er is.
Wij drijven als planeten uit elkaar.

Ik heb niks van je aan en nee ik heb
geen kleingeld voor koffie maar ik kan
proberen van je te houden.

Je bent een watje dat je nog in God gelooft of Allah
Of hoe heet hij vandaag spicy chicken.
Je bent hulpeloos en misleid maar dat vind je van mij ook.
Ze zeggen dat dat een band schept.

Ik rij je voor je kloten als je niet uitkijkt bij het
oversteken maar dat betekent niet
dat ik niet van je hou.

Wij drijven als planeten uit elkaar
maar ook na honderd miljard jaar
als het Kalfje zijn deuren sluit
hou ik nog van je.
Geloof me maar.

Posted by jaeggi at 10:07 am

23 januari 2006

SLOTGEBED

Dit is een van de drie beste gedichten van afgelopen jaar. Dat vond de jury van de Gedichtendagprijs 2006, en dat vind ik ook. Ik heb mijn bewondering voor de gedichten van Erik Jan Harmens nooit onder stoelen of banken gestoken.
Ik vind dat hij alleen al voor dit gedicht een nominatie voor de VSB-prijs zou moeten krijgen, en voor de hele bundel Underperformer de VSB-poezieprijs. Ja, dat is weer een andere verzen-prijs, er zijn er genoeg in gedichtenland, maar de VSB-prijs is, voor wie zich niet dagelijks in de poëzie verdiept, de AKO-prijs voor de poëzie.
De kans dat Harmens hem krijgt is overigens niet groot. Daarvoor zijn zijn gedichten te onverzoenlijk. Als morgenavond in Paradiso de nominaties voor de VSB-prijs bekend worden gemaakt sta ik dus in de houding om te juichen, maar ik zal niet verbaasd zijn als ik gedwongen ben boe te roepen.


slotgebed

wat ik eigenlijk wilde zeggen is ik wil niet dat deze dagdromer gekooid
en geboeid wordt afgevoerd en sucadelappen moet vreten hij heeft liever nuggets
maar hij kan dat niet zeggen als ie sucadelappen op zijn bord zal hij zijn lippen
op elkaar drukken en wegkijken en leg je dan alsnog nuggets dan weigert hij ze
niet uit halstarrigheid

hij bout zijn broek vol maar als je dan vraagt of ie gebout
zegt ie niet gebout niet gebout en hou dan je wijsvinger in
als het regent zegt hij regent

en als de auto rijdt zegt ie gaat maar rijden
heb 'm lief als hij dat blijft volhouden tot je band zegt klap
dan zegt ie gaat maar stoppen en dat zolang en zolang tot je weer gas
wat ie dan zegt is ingemaakt in pekel

nu iedereen dood merk ik dat ik met de dag meer autist
en hij wat weg krijgt van een mediator
zo legt hij een extra punt appelkruimeltaart op mijn bord
zo knijpt hij een bij in tweeën
die daar ben ik van overtuigd het op mijn nektattoo voorzien had
zo slaat hij me in het gezicht omdat daar ben ik van overtuigd
een kutopmerking in de weg van mijn hart naar mijn huig besloten ligt
wat ik eigenlijk wilde zeggen is kit je lippen dicht

wat ik niet had moeten zeggen is dat soms alles in mijn handen vrschrmplt
het dienblad met shooters mijn lege portefeuille mijn zoon die wegkijkt mijn aangevreten
vader en de warmebroodjesnonfictie de formats de achterflapteksten de leesclubjes
de googleturfers de dichtbundelinmekaarnieters de bangomteduikers
de bangomtereizers de bangomdoordemandtevallers
de schijnophouders de schouderophalers en de documentairemakers
die het scrotum niet hebben om een aangereden zwaan de nek om te draaien
die het scrotum niet hebben om een wangdoorregen baars op het dek te klappen
maar wel een item zien in jouw schoorvoeten jouw dralen jouw flikkergeween
jouw uit de kast komen waar ik op kots maar ik applaudisseer er voor
zoals ik voor alles klap mijn eelten handen mijn moegecheerde keel
mijn slapgezwaaide armen

voor de uitvallers de opvangers van die uitvallers
de bewonderaars van de opvangers de plakplaatjesverzamelaars

voor de nuggetvreter de nuggetindemayonaisedipper
de kipcornindemayonaisedipper de kipkluifindemayonaisedipper

ik heb de beul lief en zijn bijl
ik heb de beul lief en zijn bijl

er is een schromelijk gebrek aan content
en een bizar overschot aan potgrond

we komen om in de begonia's
maar niemand om ze te bezingen


Erik Jan Harmens, uit Underperformer, Nijgh & Van Ditmar 2005

Posted by jaeggi at 10:53 am

22 januari 2006

monogamie

Omdat het volgende week allemaal om gedichten draait (woensdag Gedichtenbal in Paradiso, komt allen! En donderdag Gedichtendag) deze week een menu met vooral poëzie.
Met als amuse een gedicht van M.H. Benders, die overigens ook een satirische webkrant drijft: de Grote grijze geitenbreier.


Monogamie

Het klinkt als een bordspel.
Je ziet de doos al voor je.
'Monogamie', voor max 2 spelers.
Daar moet je dan de tijd mee doden
op een regenachtige zondagmiddag.

De spelregels zijn ingewikkelder
dan de meeste mensen voor mogelijk houden
omdat ze zo eenvoudig zijn.

Het is een spel zonder einde.
Er valt niks te winnen.
Je kunt het alleen verliezen
of als spelbreker het speelveld
verruilen voor je grafzerk.

Niemand die het een leuk spel vindt.
Het bestaat alleen omdat het spel
van de concurrent, dat met die grotere doos,
eigenlijk nog vervelender is.

M.H. Benders, 2006

Posted by jaeggi at 02:24 pm

20 januari 2006

stadsdichter van amsterdam

Zoals inmiddels bekend krijgt Amsterdam een stadsdichter. A.s. woensdag wordt hij (zij?!) bekendgemaakt in Paradiso, tijdens het eerste Gedichtenbal. Ter gelegenheid hiervan vroeg Z magazine (heette ooit de Daklozenkrant) een aantal dichters om een reactie. Hieronder de mijne. Wat niet wegneemt dat u ook komende week gewoon die krant moet kopen, natuurlijk.


Ik benijd hem niet, de nieuwe Amsterdamse stadsdichter. Hij heeft zijn pen nog niet op papier gezet of er staat een stadswacht voor zijn neus.
‘En wat denken wij dat wij aan het doen zijn?’
‘Dichten, meneer.’
‘Dichten?’
‘Ja, ik zit hier op een mooi plekje en probeer de schoonheid van de stad te vangen in een vers.’
‘Allemaal mooi en aardig meneer, maar u houdt wel het verkeer op.’
‘Verkeer? Er is hier geen verkeer.’
‘Nee, niet als u hier blijft zitten. Mag ik u verzoeken om door te lopen?’
Een eindje verderop gaat de stadsdichter op een bankje zitten. Hij zuigt op zijn pen, kijkt naar de geveltjes. Hij wil net iets opschrijven als er iemand naast hem komt zitten. Een golfje alcoholdamp drijft zijn richting uit.
‘Slokje?’ vraagt de man naast hem. Hij draagt drie bontjassen over elkaar. Naast het bankje staat een winkelwagentje, hoog opgetast met vuilniszakken.
‘Nee, bedankt,’ zegt de stadsdichter. ‘Ik ben aan het werk.’
‘Sure,’ zegt de man. ‘Dat ken iedereen so sien.’
Hij schuift wat dichterbij.
‘Wat voor werrek dan?’
‘Dichten,’ zegt de stadsdichter. ‘Over de stad.’
‘Ik ben de stad,’ zegt de man. Het heeft een stelligheid waar niet aan te ontkomen valt.
De stadsdichter loopt naar huis en daar, in de beslotenheid van zijn kamer, lukt het hem een gedicht te schrijven. Het heet Ik ben de stad, het is een mooi gedicht, en bij de eerste de beste gelegenheid draagt hij het trots voor.
De volgende dag verschijnen er boze ingezonden brieven in Het Parool. In het gedicht van de stadsdichter komt niet één allochtone Amsterdammer voor. Is het de bedoeling dat de stadsdichter van Amsterdam alleen voor blanke Amsterdammers schrijft?
De stadsdichter schrikt zich een hoedje. In één slapeloze nacht schrijft hij een vlammend vers met als titel: De Kleurenblinde Stad.
In Het Parool verschijnen nieuwe ingezonden brieven. De meeste ervan komen uit de Jordaan, maar ook enkele uit Almere: gaat de stadsdichter nog een keer wat schrijven over het ‘echte Amsterdam’, de stad van Manke Nelis, Johnny en Tante Leen? Of voelt hij zich daar soms te goed voor? Zijn de Marokkanen weer belangrijker?
De stadsdichter begeeft zich spoorslags naar het Johnny Jordaanplein, waar hij een hele middag op het terras zit met echte Amsterdammers, die hem precies vertellen hoe het zit met de stad, en waarom het nooit meer goedkomt met alles. Met loden voeten betreedt de stadsdichter zijn werkkamertje, waar hij na drie dagen uitkomt met het gedicht De Verloren Stad.
De dag na publicatie van het nieuwe stadsgedicht komt er een telefoontje van het stadhuis: kan het misschien iets vrolijker? Iets optimistischer? Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de stadsdichter de hele Amsterdamse bevolking een pesthumeur bezorgt?
De hele Amsterdamse bevolking hééft al een pesthumeur, wil de stadsdichter roepen, maar hij doet het niet. In plaats daarvan gaat hij wandelen. Het is een mooie dag aan het eind van de herfst, het tijdstip waarop de stad voor dichters onweerstaanbaar is. Hij loopt over het Spui, hij neemt de tram naar Oost en wandelt van het Muiderpoortstation terug naar het Tropenmuseum. Hij wandelt over de Plantage Middenlaan naar het Wertheimpark, met een korte tussenstop in café Eik en Linde, waar Julius Vischjager op de piano in de gelagkamer Scarlatti speelt.
De stadsdichter wandelt door de stad, wijst Amerikaanse toeristen het Anne Frankhuis en maakt foto’s van groepjes Japanse toeristen die allemaal hetzelfde plastic hoedje dragen. Hij wandelt over de Oudezijds Voorburgwal en groet de meisjes achter het raam, de vrolijke en de verdrietige. Als het avond wordt is hij dronken van de stad. Hij gaat op een bankje zitten, ergens aan de gracht, en schrijft een nieuw gedicht.

Amsterdam

dit zou de laatste dag mogen zijn
alles is om in te ademen
alles rot verleidelijk
er is verkeer om diep op in te gaan

het is bijna avond
en piloten bedekken de stad
liefdevol met bladerdeeg

Als het af is laat hij het gedicht los, de wind neemt het op en draagt het de stad in. Dan leunt de stadsdichter achterover en wacht de reacties af.


Posted by jaeggi at 11:05 pm

18 januari 2006

moderne slaven

Toen ik afscheid nam als redacteur van uitgeverij Thomas Rap/De Bezige Bij kreeg ik van een goede vriend een vulpen, een mooie Waterman, met de inscriptie: ‘Adriaan Jaeggi, voltijd schrijver sinds 29-3-2001’. Ik heb die pen al vijf jaar en ik ben dus bijna vijf jaar freelancer. Niemands meester, niemands knecht, ik wil nooit meer iets anders. Het is een prachtig beroep, freelance schrijver. Het enige vervelende is dat er mensen zijn die het hardnekkig als een uit de hand gelopen hobby blijven zien. Nog vervelender is dat dat vaak de mensen zijn voor wie je als freelancer werkt. Zoals bijvoorbeeld de nieuwe redactie van Blaadje!., het blad gemaakt voor en door bladenmakers: Franska Stuy (Libelle), Ruud Hollander (Psychologie Magazine), Evert Santegoeds (Prive), Riek Tawfiek (AM), Arendo Joustra (Elsevier), Carmen Straatsma (Elle girl), Harriet Calo (Marie Claire), Lenny Gerdes (Elegance) en Nicolette Reinhoudt (hoofd marketing L’Oreal). Van hen kreeg ik de volgende brief:

Beste Adriaan,
Media april verschijnt ’ie weer. Blaadje.
De passie voor tijdschriften vertaald in een lijvig blad. Met dit keer als thema ‘romantiek’. Want bladen maken is een romantisch vak. Het is een vak dat bevlogenheid vereist. Creativiteit, inspiratie, geldingsdrang. Tot diep in de nacht lullen in het café. Voor een hongerloontje een stuk schrijven. Omdat je iets van jezelf wil laten zien. Die romantiek.

Is er één ander vak te noemen waarbij werken voor een hongerloontje als het toppunt van romantiek geldt? Zouden bovenstaande bladenmakers zelf ook voor een hongerloontje werken?
Ik betwijfel het.
Toch leeft het beeld van de gedreven, romantische schrijver/journalist die per se zijn stukken in de krant wil hebben, niet alleen bij bladenmakers, maar bijvoorbeeld ook bij de hoofdredacties en directie van de PCM-kranten. Van hen mogen freelancers blij zijn dat ze voor die kranten ‘mogen’ schrijven. Omdat het ‘goed is voor hun eigen promotie’. Omdat ‘er op dit moment niet meer geld is’. Omdat een freelancer ‘een mooi leven heeft’ en ‘niet zo moet klagen’. (Ik citeer even letterlijk uit mijn correspondentie met de (hoofd)-redacteuren in kwestie).
De redactie van Blaadje vervolgt: ‘In Blaadje 3 nemen we een aantal speciale “Gouden Gids”-pagina’s voor freelancers op. Wil je op het netvlies komen van alle tijdschriftredacties? Voor €50 euro word je met je gegevens op deze pagina vermeld en krijg je een gratis Blaadje toegestuurd.’
Wil ik op het netvlies komen van alle tijdschriftredacties? Nee, liever niet. Niet als ze de opvatting huldigen dat voor een hongerloon schrijven romantisch is. Niet als ze 19 cent per woord betalen, omdat dat nu eenmaal ‘historisch zo gegroeid is’. Kortom: niet als ze een vorm van moderne slavernij in stand houden die een schande is voor het hele Nederlandse tijdschriften- en dagbladenbedrijf.
Franska, Ruud, Evert, Riek, Arendo, Carmen, Harriet, Lenny, Nicolette, evengoed bedankt voor het aanbod, maar nee. Mijn schoorsteen moet roken, mijn kinderen moeten nieuwe schoenen, maar ik blijf liever zo lang mogelijk uit het zicht van bladenmakers die op zoek zijn naar moderne slaven.


Posted by jaeggi at 08:24 pm

17 januari 2006

als alles eenden is

Een paar dagen geleden schreef ik over de dichter en patiënt Anton van Amerongen die ik ontmoette tijdens een voorleesavond in Den Dolder. Hij las toen onder meer een opmerkelijk gedicht voor over eenden. Tot mijn grote plezier mailde hij me een dag later het gedicht. Hier is het.

Als alles eenden is

Eenden zwemmen in de sloot
al is het meer lopend drijven.
Ze vrezen niets, geen nood
waarvan ze uit angst verstijven.

Geduldig happen ze brood
dat gestaag van honger bevrijdt.
Ze peilen alles lichter dan lood
een aard die ik haast benijd.

Het fruiten van brokjes
in het zo smeuïge water
passeert de keel in slokjes
gevolgd door olijk gesnater.

Eenden kwekken er los op los
triomfen vieren ze ongedwee.
Ze spatten elkaar met verendos
en hebben de vogelvrijheid mee.

Eenden hoef je niets te melden,
zij kennen alle noodzakelijkheden.
Het zijn grote noch kleine helden,
ze vliegen weg bij ongeregeldheden.


Anton van Amerongen, 2005

Posted by jaeggi at 11:23 am

14 januari 2006

hèhè, dat zou tijd worden

Ik ontving een Persbericht.

Amsterdam krijgt een stadsdichter

Op woensdagavond 25 januari a.s. zal stadsdeelwethouder Cultuur, Els Iping, de eerste Amsterdamse stadsdichter bekend maken. De bekendmaking vindt plaats tijdens het Gedichtenbal in Paradiso. De stadsdichter gaat voor de duur van anderhalf jaar belangrijke gebeurtenissen in de hele stad door een gedicht van commentaar voorzien.
De stadsdichter wordt door het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel aangesteld maar kan onafhankelijk zijn werk doen. Els Iping is van mening dat in navolging van vele andere steden het hoog tijd wordt dat ook Amsterdam een eigen stadsdichter krijgt. Een eerste uiting van de stadsdichter vindt u hieronder.

'Hebben wij niet alles wat een stadsdichter kan inspireren, ja, tot grote poëtische hoogten kan doen stijgen? Hebben wij niet grachten, architectuur, kunstschatten, bezienswaardigheden? Hebben wij niet muziek, kunst, horeca en overlast? Is de naam Amsterdam niet in de hele wereld synoniem met vrijheid, feesten en wiet waar je een paard mee platkrijgt? Hebben wij niet een stadsbestuur met kleurrijke charlatans en geniale onderhandelaars? Hebben wij niet Leidseplein, Rembrandtplein en Museumplein, de grootste volwassenen-speelplaatsen van het land? Hebben wij niet schijtende honden, fietsenmakers met gouden vingers, een kerk verbouwd tot muziektempel, rebbelende imams, onzichtbare nachtburgemeesters, de Albert Cuyp en de Dappermarkt, hebben wij niet kuddes zwabberende fietstoeristen, op elke gracht een opstopping, Amsterdammertjes, het Kalfje, café de Engelse Reet en café Eik & Linde? Al die uitbundige homo's, die hebben we toch niet voor niets?
Hebben wij niet alles wat een echte stad moet hebben, inclusief een immer kankerende bevolking die voor geen goud ergens anders zou wonen?'

U bent van harte welkom om bij de bekendmaking aanwezig te zijn:
Woensdag 25 januari a.s.
Paradiso, Weteringschans 6-8
Aanvang 20.00 uur
N.B. Nadere inlichtingen worden gegeven na de bekendmaking op 25 januari a.s.


Goed zo, Amsterdam. Beter laat dan nooit.

Posted by jaeggi at 01:35 am

13 januari 2006

goedemorgen, teleurgestelde volkskrant magazine-lezers

Hierbij uw wekelijkse column .

Vlak na de kaas en net voor de chocola en de cognac stond ineens Marcus in de gang. Degene die in de avondwinkel nieuwe sigaretten was gaan halen had hem mee naar binnen genomen.
De luide welkomstkreten en omhelzingen die volgden hadden iets hysterisch, alsof Marcus jaren geleden over de horizon was verdwenen in een driemaster van twijfelachtige zeewaardigheid. Marcus hield zich groot, ook in de meest wurgende omhelzing bleef hij toegeeflijk lachen. Hij kreeg een ereplaats op de bank. Een enorme bel calvados werd voor hem neergezet. Zeker tien minuten gingen heen met uitroepen dat het zo lang geleden was, en grappen over ontrouwe vrienden, voordat het gesprek langzaam weer om Marcus heen in zijn gewone bedding stroomde.
Marcus was ziek geweest.
Het was de tweede keer dat hij opgenomen werd, had ik begrepen, al was de eerste keer zo lang geleden dat de meesten van ons hem nog niet eens kenden. Dit keer had hij drie maanden in een besloten inrichting gezeten. Vlak ervoor had hij, met zijn toenmalige vriendin, nog bij ons gegeten. Toen ik het bericht van zijn opname kreeg dacht ik aan een opmerking die hij die avond gemaakt had: 'Met al die stemmen in je hoofd hoef je in elk geval nooit eenzaam te zijn.'
Het gezelschap had de goede smaak om niet over Marcus' ziekte te beginnen. Het ging over het huren van grote villa's in Spanje en Italië, over aspergesoep, over de smaak van sperma, en over seks na je tweede kind, maar het onderwerp schizofrenie werd keurig vermeden.
De vrolijkheid had wel een schrille boventoon gekregen: er werd steeds harder gelachen om grappen zonder clou en de discussies raakten vlak buiten de haven hopeloos aan de grond en kwamen niet meer vlot. Ook was er ineens weer een versnelling in het drinken. Binnen korte tijd gingen er twee nieuwe flessen rode Montepulciano open en op.
Goddank begon Marcus er op een gegeven moment zelf over. (Per slot van rekening was hij ook degene die ooit aan een goede vriend die net zijn vrouw verloren had, een kaart met Hartelijk Gefeliciteerd had gestuurd. Volgens eigen zeggen omdat hij hem anders nooit meer recht aan had kunnen kijken.)
Hij vertelde over de verplegers in de inrichting, die zonder uitzondering allemaal kaal waren. Hij vertelde over de geluiden nadat de lichten waren uitgegaan, en over de vriend die hij er gemaakt had, de rasta-dichter Shelby. Shelby had de opdracht om het rijk van Haile Selassie in het Westen te stichten. Hij deed dat door het schrijven van erotische limericks.
'Maar was het nou net zoals in One Flew over the Cuckoo's Nest? Dat je zo met zijn allen in een kamer zit?'
'Een deel van de dag, ja. In de recreatieruimte.'
Het enige dat wij wisten over de afgesloten wereld waar Marcus vandaan kwam waren clichébeelden uit een tot aftandse filmklassieker van dertig jaar geleden.
'Was die grote Indiaan er ook nog bij?'
Gegrinnik.
'En die lange kale met dat litteken over zijn voorhoofd?'
Beschaafd gelach. Marcus grijnsde. Ik zocht naar een minder voor de hand liggende vraag, iets dat hem zou laten vertellen over wat we niet kenden.
'En als het mooi weer was kon je naar de tuin.'
'Een tuin?! O, je had een tuin, nou, als je een tuin hebt...'
'Niet een tuin met bomen en struiken hoor. Meer met autowrakken en sigarettepeuken.'
Terwijl hij praatte keek ik naar zijn gezicht. Het was gekrompen. Zijn neus had zich teruggetrokken, zijn wangen waren platter gewor-den, zijn ogen waren doffe krenten en zijn mond bewoog anders dan voorheen. Hij vertelde over plastic cupjes met felgekleurde pillen en rustgevend vaalgroen beddegoed, als een toerist uit de onderwereld. Ik betrapte me erop dat ik zijn haarlijn afzocht naar een litteken. Marcus beschreef onder grote hilariteit de tafelmanieren van een medepatient tijdens het avondeten. Hij liet zijn kin hangen en een paar druppels speeksel uit zijn slappe mondhoek lopen.
'Maar toen keek ik over zijn schouder en zag mijn eigen gezicht in de ruit.'
Marcus trok een afzichtelijke grimas, het gezicht van een debiele kobold. Gilletjes van afschuw en zenuwachtig gegiechel, dat overging in een bevrijdende lach, toen zijn gezicht weer in de gewone plooi zakte.
Marcus leunde achterover. Het gesprek dreef de andere kant uit maar ik kon mijn ogen niet meer van hem afhouden. Drie maanden had hij doorgebracht in een volstrekt ander heelal, een plaats waar onze wetten niet golden. Aan onze eettafel met de kaarsen en de wijnflessen en de gemorste druppels hollandaisesaus zat, lachend en drinkend, iemand die teruggekeerd was uit het universum naast het onze, de plek waar we de waanzin geparkeerd hadden.


Posted by jaeggi at 05:15 pm

den dolder

Gisteravond was ik op een voorleesavond van psychiatrische patiënten. In een leegstaand paviljoen op het terrein van de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder lazen een aantal mensen met psychische aandoeningen gedichten en verhalen voor (w.o. de eerder op dit weblog genoemde Bert Aben). De avond was georganiseerd door de dichter Menno Wigman, die drie maanden in Den Dolder verbleef - nee, niet als patiënt maar als 'writer in residence'. Wigman las zelf ook voor, evenals de geweldige Mustafa Stitou.
Nu zou het natuurlijk leuk zijn om te melden dat de gedichten van de gekke en de 'echte' dichters elkaar niet veel ontliepen. Zo was het niet. Wigman en Stitou waren het hoogtepunt van de avond, terwijl ze toch niets meer deden dan gedichten voorlezen die ik al kende.
Maar dat wil niet zeggen dat de patiënten niets gedenkwaardigs brachten. Hoogtepunt, behalve de verhalen van Bert Aben, waren voor mij de gedichten van Anton van Amerongen. Hij schrijft tamelijk traditioneel, met rijm en metrum, waardoor zijn gedichten misschien een wat ouderwetse indruk maken - maar hij las een gedicht over eenden dat ik niet snel zal vergeten.
Ik heb geprobeerd het op te zoeken op zijn site (die onverbloemd Depriman heet), maar ik kon het niet vinden. Dit wel:

Terugkeer van de langpootmug

Gelukkig is het weer eindelijk weer weer
de botten en gewrichten kraken niet meer
en de muggen zoeken hun olie in het bloed
dat ze prikken en zwaar geworden ziften.

Boon jaagt op een langpootexemplaar
dat in de lamp de Zon zoekt:
alle dingen zoeken het einde in het vuur
omdat het vuur de wereld is
het heelal is deelal van as en rook en bommen.

Boon heeft de mug
je hoort het brommen.

Posted by jaeggi at 11:26 am

11 januari 2006

contact

Zij zei: 'Dat is de derde keer vandaag dat je belt,'
Hij zei: 'Jij hebt mij ook drie keer gebeld.'
'Dat is dan zes keer in totaal,' constateerde ze tevreden.
'Ik vind het nog meevallen,' zei hij. 'De eerste maand dat we elkaar kenden heb ik je wel tien keer per dag opgebeld.'
'Ja!' Ze probeerde niet te lachen. 'Waarom doe je dat eigenlijk niet meer? Hou je niet meer van me?'
'Je vroeg er zelf om. Je moet me niet meer zo vaak bellen, zei je.'
'Ach, dat meende ik toch niet. Ga je me nou serieus nemen?'
Ze grinnikte. Het deed een wolk zacht snorrende helikoptertjes in zijn buik opstijgen.
'Als ik je zo hoor praten is er niets dat ik verder ooit nog wil. Alleen maar op de bank liggen en naar jou luisteren.'
Ze zweeg.
'Zeg eens iets.'
'Wat dan?'
'Maakt niet uit. Zeg maar wat.' Hij grijnsde toen ze fluisterde, met een overdreven hese stem: 'Zal ik straks naar je toekomen?'
'Ik moet eigenlijk nog werken vanavond,' zei hij.
'O, dan niet.'
'Nee, wacht...' Hij trok zichzelf overeind aan de rugleuning en deed een greep naar zijn sigaretten, die net buiten zijn bereik lagen. Hij zwaaide zijn benen van de bank. De telefoon gleed van zijn buik en viel ondersteboven op de grond.
'Godvrrrdómme!' riep hij. 'Hallo? Hallo?' maar de verbinding was verbroken. Hij zuchtte. Nadat hij een sigaret had opgestoken zette hij de telefoon naast zich naar en toetste haar nummer. In gesprek. Hij zuchtte weer.
Hij wachtte een paar minuten, tot de telefoon zou overgaan. Toen dat niet gebeurde koos hij opnieuw haar nummer.
In gesprek. Hij mompelde zenuwachtig: 'Wacht nou even. Leg gewoon neer, ik bel jou wel.'
Hij probeerde het nog twee keer. In gesprek. Hij pakte de afstandsbediening, knipte de televisie aan en rookte een paar sigaretten achter elkaar. Tien minuten later nam hij de telefoon op schoot en drukte uiterst voorzichtig, één voor één, de getallen in die haar nummer vormden. Weer de in gesprektoon. Hij vloekte.

De volgende ochtend ontwaakte hij nog voor de wekker was afgegaan, van het ene moment op het andere. Hij ging overeind zitten en greep de telefoon. Met dichte ogen, op de tast, begon hij het nummer in te toetsen. In gesprek.
Toen hij een half uur later hijgend bij haar huis aanbelde, zei een huisgenote van haar: 'Ze is net de deur uit naar jou toe. Je gulp staat trouwens open.'
Toen hij weer thuiskwam hing er een briefje aan de voordeur. Hij herkende haar wanhopige hanepoten. Liefje, waar ben je nou toch? had ze geschreven.

Elf jaar later belde hij, uit nostalgie, weer eens haar oude nummer. Ze nam op. Ze bleek, net als hij, na een jaar of twee de moed opgegeven te hebben dat ze elkaar ooit nog zouden treffen. Ze was inmiddels getrouwd.
'Zullen we ergens afspreken?' zei hij ademloos. Dat vond ze goed, maar toen hij al twee uur op het Centraal Station zat te wachten herinnerde hij zich ineens dat ze hadden afgesproken op Hollands Spoor. Toen hij haar 's avonds belde was ze in gesprek.


Posted by jaeggi at 10:21 am

10 januari 2006

vangst van de dag (11)

'Boven aan de trap zat een uitzonderlijk dikke vrouw een bord sla te eten. Haar ene hand lag in haar schoot, terwijl ze met de andere een vork hanteerde alsof het een harpoen was en elk slablad een gehate walvis.'

NB Ik weet dat dit grammaticaal niet correct is, vrienden. Maar zo is het mooier.


Posted by jaeggi at 12:06 pm

08 januari 2006

lounchen is het nieuwe chillen

Om een uur of twaalf vanochtend, ik kwam net onder de douche vandaan, ging de deurbel. Ik liep naar de intercom en riep: ‘Hallo?’
‘Dit is de arrestatie-eenheid van de politie Amsterdam. Wij hebben een tip dat zich een groep moslim-fundamentalisten bij u schuilhoudt. Wij gaan nu uw deur intrappen.’
‘Hallo Hugo,’ zei ik. ‘Kom boven.’
‘Nee,’ zei hij. ‘Kom jij maar naar beneden. We gaan lounchen.’
‘Lounchen?’ vroeg ik, toen ik beneden stond met mijn regenjas over mijn arm.
‘Ja, lounchen. Laten we even naar Onassis gaan. Ik heb net een presentatie van drie uur achter de rug, ik heb even behoefte aan een hersenloze omgeving.’
Er was nog een tafeltje vrij op het overdekte terras, recht onder de warmteblazers die de temperatuur dragelijk hielden. Rechts van ons zat een afgetrainde zakenjongen met een notebook en een broodje mozzarella voor zijn neus, en aan de andere kant twee Amsterdamse schonen die glimlachten naar Hugo, die deed of hij het niet zag. Hij bestelde een dubbele espresso en een verse jus. Ik bestelde cappuccino en jus.
‘Wilt u ook iets eten?’ vroeg het meisje.
‘Ja straks misschien, schat,’ zei Hugo. ‘Als we je nodig hebben ben je de eerste die het hoort.’ Haar glimlach hield moeiteloos stand, zoals de grijns van de Joker in Batman.
‘Dus wat is lounchen?’ vroeg ik. Hugo had zijn maat 47 handgemaakte Lattanzi’s inmiddels breeduit op een andere stoel geparkeerd en zakte onderuit. Zijn gezicht betrok.
‘Kutmeubilair. Hoe kan een mens in godsnaam fatsoenlijk lounchen op die spijkerbedden.’
‘Hugo,’ zei ik, ‘ik hou het niet meer. Wat is lounchen?’
Hij gromde en maakte een zwaai met zijn lange been, waarbij hij bijna de laptop van het tafeltje naast hem veegde. De eigenaar liet zijn ciabatta in zijn schoot vallen.
‘Sorry pik.’ Hij maakte nog een paar wrikkende bewegingen, tot de rugleuning van de stoel knakte en twintig graden verder naar achteren boog. Hugo gromde tevreden en legde zijn schoenen weer op de andere stoel.
‘Da’s beter. Lounchen, tja. Is iets nieuws. Kruising tussen lunchen en loungen. Ouderwets en hip tegelijk. Sjiek en shabby. Come as you are, Be as you be.. Helemaal da bomb in Amerika. Er zijn clubs in New York waar je alleen maar kunt lounchen. Tot diep in de nacht.’
‘Lunchen tot diep in de nacht?’
‘Dat is het idee. Schijt aan. Aan autoriteit, aan de overheid, en vooral aan vaste eettijden. Als jij om half vier ‘s nachts een omelet van kwarteleitjes met gestoomde forel wilt en bos-aardbeitjes toe, dan is dat helemal jouw eigen zaak. Niemand die daar ene flikker over te zeggen heeft. Ultimate freedom.’
‘Maar wat is dan het verschil met loungen?’
Hij trok zichzelf overeind aan de schouder van de man naast hem, boog zich naar me toe en klopte met zijn knokkels op mijn voorhoofd. Daarna zakte hij weer onderuit.
‘Het licht brandt maar er is niemand thuis. Jij zou een goed idee nog niet herkennen als het met gespreide benen op je gezicht ging zitten, ouwe rups. Natúúrlijk is het niks nieuws. Er komt nooit meer iets nieuws. Alles is geweest. Alles is gedaan. Dat moet je dus uitbuiten. Mode, muziek, lifestyle, design: je hóeft niks nieuws meer te verzinnen. Het enige dat je hoeft te doen is het een met het ander mixen, en binnen twee maanden is lounchen heftig kicken lauw vet flex chill relax master da bomb cool tif bruut wreed.’
Ik zei: ‘Ik voel me nog niet zo erg tif bruut wreed. Ik heb het koud.’
‘Dan gaan we naar binnen,’ zei Hugo. ‘Geniet van die vrijheid die je hebt.’
Binnen was het gezellig. Er brandde zelfs een nep-haardvuur. We dronken koffie in diepe fauteuils met onze voeten bij de haard en daarna koffie met iets erbij en een uur of drie later sukkelden we zachtjes tegen elkaar aan in slaap tot de serveerster ons wekte. Volgens mij kan het wel iets worden, die nieuwe trend, dat lounchen. Tif. Bruut. Wreed.

Posted by jaeggi at 03:18 pm

06 januari 2006

moeder

Er was iets vaag bekends aan de twee vrouwen die me op straat tegemoetkwamen, maar pas toen de oudste me om de hals viel herkende ik haar aan haar parfum: tante Lydia. Ze had ons altijd verboden haar tante te noemen.
'We zijn op weg naar een voorstelling,' zei Lydia opgewonden, 'van Martinbril. Die ken je toch ook wel? Met dat bruine gezicht?' Als bewijs haalde ze zijn verhalenbundel van onder haar rode wollen poncho. Ze bloosde erbij, alsof het om iets verrukkelijk clandes-tiens ging.
Haar dochter zei: 'Mam, doe in gódsnaam niet zo gestresst. Je lijkt wel een puber.'
Haar naam schoot me weer te binnen. Madeleine. Ze had lange armen gekregen en grote tanden, en ze had een forse peuter op de arm. Madeleine bood me kordaat een wang aan. Ik kuste haar en aaide de peuter over zijn slordige krulhaar. Hij fronste en kroop dichter tegen zijn moeder aan.
'Jij hebt kleine Job nog nooit gezien hè?' zei mijn tante. Ik moest het toegeven. Ik wist niet eens wie de vader was.
Madeleine zei zakelijk: 'Dat doet er ook niet meer toe, want Floris en ik zijn uit elkaar.'
Lydia legde een hand op mijn arm. 'Maar dat is helemaal niet erg, want ze heeft allang weer een ander.'
Ze wierp een blik vol liefde op haar dochter, die afwezig haar zoontje over zijn buik wreef. Ik herinnerde me een verhaal van mijn moeder, dat Madeleine vroeger met de ene Surinamer na de andere Marokkaan was thuisgekomen, en dat Lydia ze allemaal juichend had ingehaald. Geen enkele van die jongens had de maand gehaald.
'Een veel leukere,' zei Lydia. 'Hij heet Joost, hij is advocaat, en als de scheiding met Floris er straks door is...'
Madeleine porde haar in de zij met een voet van de kleine Job. 'Ma-ham! Hoe vaak moet ik het nou uitleggen? Ik logeer nu nog even bij Joost, maar over twee weken gaan ik en Niels samenwonen.'
'Ja, ja, zo was het,' zei mijn tante. 'Joost is alweer twee maanden geleden.' Even was ze de kluts kwijt. Ze haalde diep adem en zei toen: 'Maar hoe gaat het nu eigenlijk met jou?'
Ik had een minder enerverend verhaal: nog steeds dezelfde vriendin, hetzelfde adres en hetzelfde werk.
Lydia sloeg verrukt haar handen ineen. 'Had ik dát al verteld? Madeleine is haar eigen winkel begonnen. Tweedehands kinderkleren, zo enig. Je moet een keertje-...'
Madeleine gaf mij een ze-weet-nou-een-maal-niet-beter-blik. 'Couture, mam. Kinder-couture, en het is een stocks-outlet. Geen tweedehandswinkel.'
Beide vrouwen zwegen. Lydia glimlachte, naar niemand in het bijzonder. Ik bewonderde de volharding waarmee ze haar dochter probeerde bij te benen, maar het was duidelijk dat die met grote snelheid uit het gezicht aan het verdwijnen was. Binnenkort zou Madeleine besluiten dat het tijd werd voor weer iets geheel nieuws in haar leven, en dan zou het einde betekenen voor Niels, of voor de stocks-outlet, of voor haar moeder.
Lydia keek op haar horloge. 'O god, we moeten gaan. Straks missen we Martinbril.'
Ik kreeg een lading kussen mee voor thuis.
Madeleine liep weg met lange passen. De kleine Job hing als een nukkige stola over haar schouder. Mijn tante draafde buiten adem achter haar aan, met een verwonderde uitdrukking op haar gezicht, niet begrijpend waarom de afstand alleen maar groter werd naarmate ze harder rende.


Posted by jaeggi at 10:52 am

05 januari 2006

duizend meter sneeuw

Dit stuk staat vandaag in Het Parool (fijne krant).
Ik ga er geen gewoonte van maken om poëzierecensies op dit weblog te zetten (daar zijn al genoeg zielige voorbeelden van) maar het komt niet zo vaak voor dat ik onverdeeld enthousiast ben. Vandaar.

Houdt u ook zo van dat geëxalteerde, Noordelijke, cynische, diep wanhopige temperament? Houdt u ook zo van wekenlang ingevroren zitten en overleven op walrusspek? Houdt u van sagen, paarden die over het ijs rennen, het Noorderlicht? Houdt u ook zo van dagen waarin de zon op- noch ondergaat? Niet? Dan moet u nu stoppen met lezen.

De sterren lijken weer een huilerige ballade, en iedere avond
stemmen de honden hun gebarsten violen.
Ik geef het verdriet geen ruimte,
laat het niet dichtbij komen.
Duizend meter sneeuw op mijn hart.
Ik mompel veel in mezelf, op straat
zing ik hardop.
Ik zie mezelf soms in het voorbijgaan, met een hoed op, prima voer
voor de wind, en een scheve gedachte.
Ik praat over de dood als ik het leven bedoel. Gooi m’n papieren
door elkaar, heb geen enkele theorie, alleen een vloekende hond.
Als ik om een borrel vraag, krijg ik een ijsje, *)
Misschien ben ik toch een Spanjaard, met zo’n lage
haargrens, nee echt:
Ik ben niet van hier, denk ik.
Ik zweet, probeer te praten, af en toe
tril ik weer.
Bijna meer dan dat ik moet sterven betreur ik dat ik geboren ben.
En alles wat ik vraag
is duizend meter sneeuw op mijn hart

Mijn hemel, wat is dit nu weer voor dichteres. Wat een vrouw! Volgens dichter Tonnus Oosterhoff, die haar een keer ontmoette, heeft ze ‘husky-ogen’ (husky’s zijn sledehonden), en als je dat weet weet je iets meer maar toch niks. Verder staat voorin haar bundel De hond zingt in zijn slaap, die nu in het Nederlands vertaald is, een foto van haar. Een oudere vrouw, of eigenlijk: een vrouw die de leeftijdloze leeftijd bereikt heeft. Toch ziet ze er niet oud uit, vanwege het houthakkersoverhemd dat ze draagt. Maar vooral vanwege de poëzie die ze schrijft. Wat een schop tegen je hoofd krijg je hiervan!

En aan de hemel een donkere wolk als een tengere jongen
die wil trouwen.
Trouwens, de wolk wordt opgestuwd als een scheve tand.
Mijn God, hoe wij niet reden, langs de weg
verwanten suizend als lege hulzen.

Niets hiervan ligt voor de hand. De poëzie van Turkka hangt aan elkaar van metaforen en vergelijkingen, maar het is niet louter slimmigheid of poëtisch timmerwerk: haar vergelijkingen geven je eerder het gevoel dat iemand eindelijk het enige juiste beeld heeft gevonden (terwijl ze een ontzettend slordige zoeker is) voor iets dat er al heel lang was maar altijd in de lucht bleef hangen omdat niemand in staat was het vast te leggen. En soms krijg je het gevoel dat wat zij beschrijft, of het nu een standbeeld is of de liefde, of de maan, of eenzaamheid, of paarden, of de dood, dat al die ijzeren begrippen uit de poëzie een eindje moeten opschikken voor haar ontstellende metaforen. Het grenst aan het onrustbarende.Wat zeg ik, het ís onrustbarend, hoe zo’n Sirkka Turkka, die zelf als een gedicht klinkt, niet geïnteresseerd is in afgewogen beelden, precies kloppende regels, en goddank niet geinteresseerd is in wat hier ten lande ten onrechte bekend staat als ‘gevoelens’. Zij stuurt nog eerder de wolven op je af. Geen meisjesverdriet voor Turkka, geen ‘twee fietsen haken met de sturen in elkaar’. Nee meneer! Sirkka Turkka hakt haar gedichten uit het ijs, ze druppelt er loden tranen over. Het is alsof je na jaren van dunne soep ineens een enorme walvisbout krijgt voorgezet. De tranen springen je in de ogen, zo sterk ruikt het en voelt het. Klink ik een beetje buiten adem? Dat kan kloppen. Hoe heette die Poolse Nobelprijswinnares ook alweer? Ozewiezewawa nogwat? Ruim baan! Hier is Sirkka Turkka.

Sirkka Turkka, De hond zingt in zijn slaap (vertaling Adriaan van de Hoeven, met een nawoord van Tonnus Oosterhoff). De Bezige Bij, 17,50

*) Ook zo wonderlijk: dit is een onbewuste echo van de befaamde regel van Erik Jan Harmens (uit de bundel In Menigten, het gedicht tonic): ‘steeds als ik een Koninck bestel/ verstaat de barman tonic’. Zo’n gedeelde gedachte, over zo’n afstand: hebben die twee wat?

Posted by jaeggi at 11:49 am

04 januari 2006

amsterdammer van het jaar

Ik weet niet wat U doet, maar ik stem op Starik. Ik stel voor dat u hetzelfde doet. Alleen al (maar niet alleen maar) vanwege dit gedicht:

Huisvesting

Hier zit ik in mijn afgeleefde keuken
geheel door producten omringd.
Ik moest maar gewoon zeggen wat ik zag.
De doorgezaagde tafel, die anders niet zou passen.

Een plastic hond in een bakje water.
Een aquarium ter grootte van een flinke vis.
Hoe men vroeger over de huisvesting
van vissen dacht: zolang de vis maar nat is.

(F. Starik, uit: Rode vlam, Vassalucci 2004)

Posted by jaeggi at 02:50 pm

01 januari 2006

twee urgente gedachten op de eerste dag van het jaar

Viskoning


mopje, mafje


Posted by jaeggi at 09:57 pm

jeroboam

Het was de laatste dag van het jaar en ik had nog precies anderhalve euro op zak, wat je zou kunnen beschouwen als een staaltje van solide financieel beleid – precies op de laatste dag van het jaar is je laatste geld op -, maar niet als je op dat moment in een taxi zit op weg naar een feest waar je niemand kent en dus niemand kunt vragen even de taxi voor te schieten. In een soort wanhoopsdaad vroeg ik de chauffeur te stoppen bij de eerste de beste pinautomaat. Hij keek argwanend in zijn spiegeltje, maar besloot dat het in ons beider voordeel was als hij niet moeilijk ging doen. Dat is het prettige aan taxichauffeurs: je kunt er altijd op rekenen dat ze als eersten zien waar hun voordeel ligt.
We stopten bij een pinautomaat. Ik had me al vaker verwonderd over het feilloze instinct waarmee mijn bank onherbergzame lokaties weet te vinden voor haar geldloketten, maar deze plek sloeg alles. Het kon niet anders of men had op een dag besloten dat de klanten wat al te makkelijk bij hun contante geld konden, daarom waren ze op zoek gegaan naar plekken waar je echt moeite moest doen. Op deze straathoek hadden ze zichzelf overtroffen. Er joeg een ijzige wind langs de gevels en de stoep was hardhandig opengebroken. Een donkere, verlaten loopgraaf gaapte voor mijn voeten. De automaat was alleen bereikbaar via een wankele houten plank. Ik aarzelde.
De taxichauffeur rochelde ongeduldig. Ik zuchtte en zette een voet op de plank. In twee snelle stappen was ik bij de automaat. Ik ging zo staan dat de taxichauffeur niet kon zien dat mijn saldo knalrood was. Terwijl de automaat mijn pasje herkauwde bedacht ik dat het natuurlijk best mogelijk was dat mijn bankiers die middag de hand over het hart hadden gestreken en alsnog opdracht hadden gegeven mij mijn schuld van negenhonderd euro kwijt te schelden.
De automaat stak zijn tong naar me uit. Ik nam mijn pasje terug. Wat nu? In elk geval moest ik terug in de taxi zien te komen. Daarna zou ik wel weer zien. Onder de geldschuif lag een stapeltje vochtige achtergebleven bonnetjes. Ook weer zoiets. Waarom vroegen mensen altijd een bonnetje als ze dat vervolgens toch lieten liggen? Ik keek naar het stapeltje papier en kreeg een idee. Ik pakte mijn lege portemonnee, en terwijl ik me omkeerde als een man die klaar is voor een avondje flink geld verbrassen propte ik de bonnetjes in de portemonnee, alsof het honderden euro’s waren. Een ervan werd door de wind gegrepen en fladderde in de kuil.
‘Je laat wat vallen,’ zei de taxichauffeur.
Ik wilde zeggen: ach, laat maar zitten, maar bijtijds bedacht ik hoe ongeloofwaardig dat zou klinken. Bovendien was de kans groot dat hij dan zelf in de kuil zou springen om het verloren bankbiljet te zoeken. Er zat niets anders op.
Onderin de kuil stond water. Mijn schoenen liepen snel vol. Ik riep ‘Gevonden’ en begon weer naar boven te klimmen. Toen ik mijn hoofd over de rand stak zag ik iets liggen in de modder naast de loopplank. Ik stak mijn hand uit. Het was een biljet van honderd euro. Ongelovig hield ik het tegen het licht. Het was echt.
‘Gevonden!’ riep ik nog eens, dit keer met heel wat meer overtuiging. ‘We kunnen weer. Maar eerst even langs de avondwinkel!’
Het feest was in volle gang, en ik kende er inderdaad niemand, maar ik werd met gejuich ontvangen. Het is geweldig wat zo’n reuzenfles roze champagne voor je persoonlijkheid doet. Een uur later stond ik buiten met twee vrouwen aan de ene en twee mannen aan de andere arm Auld Lang Syne te zingen terwijl het vuurwerk om onze oren spatte, zo hevig dat ik er niet eens aan dacht dat je zo’n pijl ook in je oog kunt krijgen – wat zou je je opwinden over futiliteiten. Op een zeker moment gierde er een pijl vlak langs mijn oor. Ik keek over mijn schouder of mijn jeroboam roze champagne nog op de stoep stond. Hij stond er nog. Wel kwam er rook uit de hals. Iemand had een vuurpijl in mijn nog bijna volle reuzenfles gezet en hem aangestoken. Drie liter roze champagne naar de maan, of in elk geval die richting uit. Ik kon het nieuwe jaar met een schone lei beginnen.

Posted by jaeggi at 11:42 am