« sterren stralen overal | Main | een korte samenvatting van de oneindigheid »

18 mei 2006

beau

Even voor de goede orde: ik interview niet.
Het zijn mooie tijden voor de liefhebbers van interviews want elke krant, elk AD-magazine, VK-magazine, NRC-Next en Parool-PS staat er vol mee, pagina's lang, en dan hebben we het nog niet over de glossy's en de vrouwenbladen en al helemaal niet over al die kleine interview-rubriekjes ('Een minuutje bellen met...') die als brain-candy over de pagina's van Metro en Spits gestrooid zijn, voor de arme lezer die het harde nieuws niet meer aankan en zijn uitgeputte brein even te rusten wil leggen op wat nietszeggende kreten van d'een of andere windsurfer of prijswinnende banketbakker die zijn vijftien minuten van roem beleeft.
Maar ik hou niet zo van interviews. Zelf geinterviewd worden is al geen pretje (ik besteed uren aan het herschrijven ervan), maar zelf interviewen is nog erger. Er zijn maar weinig mensen bij wie ik niet het gevoel hebt dat ik beter buiten zou kunnen lopen en tegen een bal schoppen op een kaalgetrapt veldje, of dat ik me op een of andere leeghoofdige borrel volstrekt belachelijk zou moeten lopen maken bij een veel te hoog gegrepen versierpoging, alles beter dan deze man of vrouw interviewen.
Bovendien kan ik helemaal niet interviewen.
Dat is een vak.
Dat gezegd zijnde: hieronder het interview dat ik hield met Beau van Erven Dorens voor het blad Elle. Het ligt nu in de winkels, met foto's erbij (voor als u zou willen weten hoe Beau er ook alweer uitziet).

NB Het enige andere interview dat ik ooit afnam staat hier


Vraag nooit aan een man wat hij ‘een leuke man’ vindt. De kans is groot dat hij geen enkele andere leuke man kan noemen. ‘Een interessante man dan?’ oppert de redactie van Elle. ‘Wat is nou een interessante man die jij zou willen interviewen?’
‘Eh… Paul Witteman?’
‘Néééé!’ klinkt het aan de andere kant.
‘Had ik trouwens al gezegd dat ik niet kan interviewen?’ vraag ik.
‘Maar het hoeft niet een echt interview te zijn. Gewoon een gesprek tussen twee mannen over van alles, wat mannen bezighoudt, hun passies, hun…’
‘Beau,’ zeg ik. ‘Beau van Erven Dorens. Maar wacht even, die is al hónderd keer gedaan. Hanneke, Tatum, Annemarie Oster. Nee, toch maar niet.’
‘Beau,’ zegt Elle. ‘Helemaal goed.’
‘Zeker weten?’
‘Absoluut,’ zegt Elle. ‘Beau is geweldig.’
‘De redactie van Elle vindt je geweldig,’ is mijn openingszin, maar helaas blijft hij ongebruikt, want ik ben een half uur te laat in het restaurant. Beau zit er al. Ik maak uitgebreid mijn excuses, maar Beau is het kennelijk gewend, mensen die te laat komen, of het kan hem niks schelen, of misschien is hij gewoon te moe. Zijn ogen zitten half dicht. ‘Ik heb net mijn zoons naar bed gebracht.’
Mijn oog valt op het pakje sigaretten op tafel.
‘Zijn die van jou?’
‘Nee, van mij,’ zegt een vrouw aan de tafel naast ons. ‘Maar je mag er wel een.’
‘Dan wil ik er ook graag één,’ zegt Beau.
‘Rook jij veel?’ vraag ik.
‘Ik ben al een jaar gestopt.’
‘Toevallig,’ zeg ik. ‘Ik ook.’
We zitten goed in restaurant Lof, in de knusse opkamer met uitzicht op de keuken. Op de houten tafel staat een zoutpot uit de Franse supermarkt, theedoeken dienen als servetten, de muren zijn van ruwe baksteen. De obers hebben er een vriendelijke grote bek. Op de een of andere manier leek dit me de juiste tent om met Beau te gaan eten.
Ik neem hem eens goed op: hij draagt een bruin fluwelen colbert met bloemapplicaties van Hans Ubbink, daaronder een shirt met wilde print. Hij wijst op zijn nieuwe leren enkellaarsjes van Paul Smith. Maar dit wist ik van tevoren: naast Beau voelt elke man zich underdressed. Ik heb me expres niet geschoren.
Beau blaast een rookpluim uit.
‘Nee, de tijd van het pakjes wegblaffen is echt voorbij. Gauloises zonder filter, shaggies van krantenpapier in arme tijden: het móét voorbij zijn. Daarom geloof ik ook dat dat zo is. Ik bedoel, hoe oud zijn we nou?’
‘Tweeënveertig,’ zeg ik.
‘Ik ben vijfendertig. Maar ik zie eruit als zestig. Ik ben zó moe. En jij bent vader van hoeveel?’
‘Twee dochters. Drie en zes.’
‘Vier heb ik er. Vier zonen. Een tweeling van vier, een van twee en een van vijf maanden. Het is echt het mooiste dat er bestaat. Maar je mag er nooit over schrijven. Heb jij dat wel eens gedaan?’
‘Ja. Bij Volkskrant Magazine heb ik een keer een column ingeleverd over mijn oudste dochter, toen die voor het eerst naar school ging. Fijne sentimentele column over gemaakt. Kreeg ik een mailtje van de hoofdredactrice: Adriaan, wat maak je me nóu?’
‘Geweigerd?’
‘En terecht. Als je een bepaalde rol speelt als columnist, in mijn geval de macho van het magazine, dan kun je niet ineens de sentimentele dweil gaan uithangen.’
Beau schudt beslist zijn hoofd.
‘O, ik vind dat niet erg, ik ga er dwars doorheen, al dat grote sentiment. Ik laat het vrijelijk bezit van me nemen. Ik vroeg laatst mijn zoon Tijn of hij wist wat dood was. “Ja,” zei Tijn, “dat je er dan niet meer bent en dat iemand je dan oppakt.” Jezus, als ik nu goed mijn best doe kan ik meteen weer in tranen uitbarsten.’
We wisselen een halfuur lang anekdotes over de kinderen uit. Pas als de serveerster aan onze tafel hurkt om het menu op te sommen en we een keuze hebben gemaakt (oesters en champagne, gevolgd door risotto voor Beau en zeebaars voor mij) realiseer ik me dat we makkelijk een hele avond zo door zouden kunnen gaan, maar dat er ook nog mensen zijn die dit moeten lezen. Snel breng ik het gesprek op de literatuur.
Beau: ‘Ik zou graag een boekje uitbrengen met als titel: Daphne Deckers, move over. Het echte verhaal. Ik heb bijvoorbeeld wel eens serieus gedacht: als ik mijn kind nu uit het raam gooi, helpt dat dan?’
Ik knik.
‘Weet je nog hoe er een paar jaar geleden ineens allemaal van die lepe boekjes van jonge vaders waren? Over hoe dat was, een kind krijgen. En dan gingen ze halfnaakt op de foto met hun baby, op het omslag.’
We rillen eendrachtig bij de herinnering.
We zijn halverwege de champagne als de voorgerechten worden gebracht. Een forse rivierkreeft ligt wijdbeens bovenop het mijne.
Beau zegt: ‘Zo’n schrijverscarrière, is dat niet de dubbeltjes bij elkaar sprokkelen om te kunnen leven? Als je Reve leest, wat voor zware tijden die allemaal heeft doorgemaakt, en toen had hij De avonden allang geschreven. Die hele periode in de jaren zestig was één groot dráma, ellende, alcoholisme, zelfmoordneigingen, ármoe.’
Ik wil tegenwerpen dat het ook zijn leuke kanten heeft, zoals elk jaar dat verrukkelijke Boekenbal, maar de serveerster staat alweer bij onze tafel en vraagt of we nog meer champagne willen. Beau krijgt een denkrimpel in zijn voorhoofd, dat overigens zeldzaam rimpelloos is voor een man met zoveel aan zijn hoofd.
‘Zullen we maar aan de wijn gaan? Anders worden we heel dronken. Ik ga trouwens debuteren binnenkort. Met een boek.’
‘Je hebt toch al twee boeken geschreven?’
Hij fronst. ‘Dat waren boekies. Het Studentenhandboek, een bundel columns. Ik ben nu met een echte novelle bezig. De eerste zin is: Er is altijd hoop, dat is de ellende. Ik heb nog een maand om het af te maken.
‘Maar met jouw leven, Talpa, columns, vier zoons, wanneer schrijf je dan in godsnaam?’
Beau spreidt zijn armen: ‘Altijd! Ik zeul zúlke pakken papier mee. Het mooiste is om half zes ’s morgens opstaan, koffie zetten, tot zeven uur schrijven, met de kinderen samen ontbijten en de dag te beginnen. Ik slaap heel weinig. Ik ben dag en nacht heen en weer aan het rennen. Mijn vrouw ook. Zij zorgt voor de kinderen; ik ben er ’s morgens vroeg bij en om tien uur kun je me afschrijven. Al ben ik wel wat selectiever geworden: ik heb net een halfjaar achter de rug van alleen maar tv. Teveel. Net als Linda (de Mol, AJ), die heeft zich ook over de kop gewerkt. Bij Boulevard was het een soort krantenwijk: ik deed mijn ding en ik was weg. Nu, in dit avontuur met Talpa, was het werken-werken-werken. En het is géén succes. Stel je voor, je hebt vijf jaar aan een boek gewerkt en het komt niet aan...’
Ik kijk naar zijn bord, dat zo schoon is alsof hij het afgelikt heeft. Ik kijk naar de tweede fles wijn, die ook alweer half leeg is. Het ideale moment voor een kritische vraag, zoveel weet ik wel van interviewen. Ik schuif het pakje sigaretten naar hem toe en informeer, met een onschuldig gezicht: ‘Had je de plannen van Talpa trouwens gezien van tevoren?’
Beau schudt het hoofd. ‘Nee, alleen maar de grootsheid ervan. Maar John heeft het allemaal voorspeld. Die zei: dit wordt een gevecht. En ik vecht mee. Ik heb dat gezin, en daar wordt je heel basaal van: vechten. Maar stiekem, dat boek... Daar zit mijn hart.’
‘Wat is de titel?’
Beau kijkt nu heel ernstig. ‘Pijn. Ik vind het niet zo’n goeie titel, jij?’
Zonder na te denken zeg ik: ‘Nee.’
Beau knikt. ‘Ik ben gaan schrijven en toen stond ineens die titel in de folder van de uitgever. Ik hoor trouwens dat Reve tegenwoordig zijn eigen poep eet, de arme man...’
Ik veer op. ‘Dat is wèl een mooie titel: Ik hoor dat Reve zijn eigen poep eet.’
Beau knikt, een beetje triest. ‘Ik hou van die man.’ Dan mompelt hij: ‘Ik heb nog een andere titel voor mijn boek. Maar die blijft geheim.’ Hij buigt zich over tafel en fluistert de titel in mijn oor. Ik knik. ‘Véél beter.’
Na dit intieme moment weten Beau en ik even niet waar we moeten kijken. Onze blikken glijden naar de keuken, waar op dat moment mijn zeebaars van zijn vel wordt ontdaan. Ademloos kijken we naar het sublieme fileerwerk van de kok.
‘Ik ben dol op koken,’ zegt Beau. Ik kijk hem streng aan, waarschijnlijk maakt hij een grap. ‘Als je nou ook nog zegt dat je drie keer per week kookt dan geloof ik je niet meer.’
‘Nee, ik kook altijd op zaterdag en zondag. Ik heb bijvoorbeeld een heerlijke zeetong klaargemaakt.’ Als hij mijn bedenkelijke blik ziet buigt hij geschrokken over tafel.
‘Mag je ook al geen zeetong meer eten?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Maar kreeft is wel oké, toch? Er zijn meer kreeften dan ooit. Oesters ook, die worden allemaal gekloond.’
Ik moet hem teleurstellen.
‘Het is nog erger dan je denkt. Vanochtend las ik dat makreel ook al niet meer mag. Vanwege de bijvangst. Alle kleine Nemo’s en alle lieve vriendjes van Nemo. Van die visjes die je niet kunt verhandelen, maar die wel in die sleepnetten terechtkomen. Dat wordt allemaal opgevist en weer teruggepleurd in zee. Laat je kinderen het maar niet horen.’
Beau grijpt naar zijn hoofd. ‘Maar als je vlees niet kunt eten en je kan ook vis niet meer eten, wat ga je dan in godsnaam doen?’
‘Tofu,’ zeg ik.
‘Over my dead body! Ik heb er helemaal geen zin in om dat de hele dag te eten.’
Als de borden op tafel komen wisselen we een snelle blik. Dan vallen we aan. Na vijf happen legt Beau zijn bestek neer. ‘Toch vind ik het stuitend. Een van de voornaamste taken van de media en van schrijvers moet toch zijn om mensen bewust te maken van dit soort dingen. Ik zit zelf bij een nieuwsprogramma. Wij zijn ook overal achteraan aan het hollen om te zorgen dat je iets nieuws hebt in de hype. Daar word je behoorlijk cynisch van. Eigenlijk zou je alleen maar bezig moeten zijn met het ontmaskeren van dit soort dingen.’
Nadenkend drinken we de rest van de fles leeg en bestellen een nieuwe. Pinot gris betekent spraakwater in het Frans, besluiten we.
‘Denk jij dat dit nog wel een beetje interesant is voor de lezeressen van Elle?’ vraagt Beau bezorgd.
Ik haal mijn schouders op.
‘Jij bent interessant, ik ben interessant, dit restaurant is interessant: ik zou me geen zorgen maken.’
Beau knikt. ‘Ik ben gewoon de hele dag aan het rennen. Vroeger zat ik in een achtbaan, nu zit ik in een hele kermis tegelijk. Ik loop van hot naar her, ik struikel van de ene persoon naar de andere. Zondag waren de uitreikingen van de 3fm Awards, of was dat de zondag daarvoor? Ja, want afgelopen zaterdag zat ik op de huishoudbeurs. Over achtbanen gesproken. Maar goed, ik zat die avond bij Anouk op haar kleedkamer een wodkaatje te drinken en een sigaretje te roken nadat zij de 3fm Award had gekregen. En dat leek me nou zo fantastisch. Een popzanger te zijn. Alles eromheen kan gewoon wegvallen. Zo’n spannende wereld, die popwereld. Ik denk dat de profvoetballerrij ook zo iets is. Je wordt niet overal even vrolijk van, maar ik vind het wel van een heel hoog niveau…’
‘Denk dan even aan de roze overhemden die de Ajax-selectie twee jaar geleden aan moest trekken,’ werp ik tegen.
‘Hallo, met van die hele dikke dassen!’ Beau trekt een gezicht alsof hij de schoenen van Winston Bogarde ruikt, na een zware wedstrijd. Ik besluit dat Beau een veel te romantische kijk op de wereld heeft. Om hem te helpen vertel ik een paar van mijn meest troosteloze muzikanten-avonturen. Het busje dat je naar je optreden rijdt, de kleedkamers vol graffiti, de eeuwige afhaalpizza vóór het optreden, de halflege zalen, de piep in je oor en de uitputting als je om half vier ’s nachts op de Wibautstraat word afgezet. Maar Beau vindt het allemaal prachtig. Hij is niet van het idee af te brengen dat het leven on the road iets geweldigs is, wat ik ook zeg.
‘Een van de leukste dingen die ik dit jaar heb gedaan was een theaterprogramma samen met Liesbeth List. Ik las voor uit haar boek en we zongen duetten en ik zong zelf ook en speelde gitaar. Ik ben een enorme List-fan, dus dat was voor mij een droom die uitkwam, maar wat ik zo romantisch vond is dat je elke dag weer alles moest overwinnen. Je moet die hele zaal veroveren. Dat gevoel dat heb ik op televisie helemaal niet.’
‘Dat komt omdat je een natuurtalent bent,’ zeg ik. Het is niet bedoeld als compliment, en gelukkig vat Beau het niet zo op. Wel schenkt hij mijn glas nog eens bij en offreert me een sigaret uit het pakje van de mevrouw naast ons. Maar ik meen het, Beau op tv, dat voelt volkomen natuurlijk. Je voelt je nooit ongemakkelijk als kijker. Bij Barend & Van Dorp kan ik nauwelijks op mijn stoel blijven zitten. Ik móet zappen. Ze zijn al meer dan honderd jaar op tv en nog steeds struikelen ze al in de eerste drie zinnen over hun woorden. Komt wéér die slechte grap over mijn goede vriend Frits, voor de zóveelste keer wordt de naam van de band verkeerd uitgesproken. Dat is niet leuk, niet ludiek, dat is gewoon lullig. Je komt daar gratis spelen en dan spreekt zo’n lul van een Frits Barend je naam tot twee keer toe verkeerd uit.
‘Dat zal jou niet overkomen,’ zeg ik tegen Beau.
Hij haalt zijn schouders op.
‘Ik kan ontzettend veel fout doen op televisie. Ik ben een kakker, ik heb praatjes. Soms voel je dat het goed gaat, het contact met de camera, een glorieus moment, maar soms is het er niet, dan stotter ik...’
‘Stotteren is niet erg,’ werp ik tegen. ‘Jij bent jezelf op tv, of je acteert het goed. Je bent op je gemak. Het is net als met schrijven en muziek maken, op een gegeven moment ben je niet meer bewust van de toestand om je heen. Je bent gewoon je ding aan het doen en eh… je bent weg.’
Alsof het zo afgesproken is komt op dat moment het toetje op tafel, een romige hangop. Bij de eerste hap draaien onze ogen weg. Even zijn we ergens anders. Daarna wil het gesprek niet meer netjes de gebaande paden volgen. We zwalken van het ene onderwerp naar het andere, maar de rode draad blijkt, bij het uittikken van mijn aantekeningen, de verhouding tussen mannen en vrouwen, of om precies te zijn: columnisten en hun groupies.
Beau: ‘En hoe pakte dat toen uit? Ibis hotel?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, ze ging naar de wc en kwam niet meer terug.’
Beau knikt. ‘Ik ken haar wel. Niet dat ik haar ontmoet heb, maar ik weet wel wat voor type het is. Ik denk dat ze dat wel een kick vond had om te zeggen tegen jou. A la Rebecca Loos, zeg maar.’ Ik leef op.
‘Rebecca Loos gaat in Temptation Island spelen!’
Beau, verbaasd: ‘Dat je dat wéét.’
‘Ik lees wel eens wat. Heb jij eigenlijk veel groupies, Beau? Of is dat minder geworden sinds je in die naaktreclame zat?’
‘Ik heb net weer een nieuwe opgenomen. Met een klem op m’n neus in een zwembad liggen, vier nachten lang. Sindsdien heb ik een neusontsteking. Vreselijk, ik heb een maand lang getraind. Heel erg leuk. Dat schrijf ik dan ook meteen allemaal op, al die fantastische…’
En terwijl Beau doorstoomt van de reclame naar zijn laatste column en de schrijvers Charles Bukowski en John Fante en wat zijn zoontje Bobby laatst zei begin ik te begrijpen dat er een man tegenover me zit op wie het leven geen vat heeft. Hij is niet onkwetsbaar, maar zijn enthousiasme is een pantser tegen bijna alles. Zag hij er aan het begin van de avond nog uit als een mummie, nu is hij weer jong en het eten is geweldig en we hebben nog zoveel om over te praten en we hebben nog de hele nacht en alles moet eigenlijk nog beginnen, ons hele leven.



jaeggi om 18 mei 2006 09:39